Het dagboek van Dhr. S.A. Drijver
Oosterbeek/Soestdijk, september/oktober 1944
Het is september 1944, het vijfde jaar van de oorlog. We wonen aan de oprijlaan van het
landgoed 'De Dennen-kamp in het huis van mijn grootouders en hebben tot nu toe in ons dorp
nauwelijks iets te maken gehad met oorlogsgeweld.De berichten over het verloop van de
oorlog zijn de laatste tijd steeds optimistischer geworden. De geallieerde strijdkrachten
rukken steeds verder op in de richting van ons land. Op 'Dolle Dinsdag' hadden we grote
onderdelen van het terugtrekkende Duitse leger door Arnhem zien komen. Lange rijen
voertuigen van zware pantsers tot boerenkarren maar ook lopende en fietsende militairen
kwamen voorbij. Tussen het Willemsplein en Velperplein stonden tientallen ambulances met
oorlogsgewonden. Letterlijk droop het bloed er uit.Het was duidelijk dat de Geallieerden
naderden en we verwachten iedere dag dat ze Nederland zouden bereiken. De spanning nam van
dag tot dag toe.
Oosterbeek werd bezet door Duitse elite troepen ven de SS. In het hele dorp kregen de
burgers inkwartiering van Duitse officieren en manschappen. Ook wij hadden. zij het met
tegenzin, een Duits officier in huis. Ondanks alles ging het leven min of meer normaal
door. Wel waren er geruchten ven razzia's in de grote steden waaronder ook in Arnhem,
waarbij de Duitsers Nederlandse burgers dwongen om aan militaire objecten te werken. Omdat
ik werkzaam was op kantoor ven de Hevea-rubberfabrieken, was het gedwongen werken in
Duitsland mijn deur tot nu toe voorbij gegaan en in oosterbeek zelf waren nog geen
razzia's gehouden. In de week van 10 tot 17 september hadden de Duitsers tenslotte ook in
onze omgeving mensen gerekwireerd voor gedwongen arbeid aan vestingwerken. De Hevea
fabriek moest er ook aan geloven. Daardoor kwam het dat ik me die week met honderden
anderen uit de omgeving moest melden op het station van Arnhem. We waren erven overtuigd,
dat we weggevoerd zouden worden naar Duitsland. We vertrokken per trein maar tot onze
grote opluchting gingen we niet verder dan even voorbij Duiven om in de buurt van Groessen
aan een tankgracht te werken. Tegen de avond werden we weer naar Arnhem terug gebracht.
Wel moesten we ons de volgende dag opnieuw melden. Weg blijven kon de doodstraf tot gevolg
hebben.
ZONDAG 17 SEPTEMBER 1944
Vanmorgen al om halfzeven de deur uitgegaan om op de fiets naar Groessen te vertrekken
waar we net als de vorige dagen aan een tankgracht moesten werken. We hadden besloten om
de trein maar te vergeten. Aan de ene kant omdat de treinen onophoudelijk door de R.A.F
werden beschoten, maar ook met de gedachte, dat we weg zouden kunnen komen als we de kans
er voor zouden krijgen Je riskeerde daarmee dan wel je leven. In Groessen waren enkele
duizenden Nederlanders, en zelfs oudere Duitse burgers gedwongen aan het graafwerk van een
tankgracht. Niet dat ze zich zo druk maakten, integendeel. Het leek er zelfs op, dat als
het zo door zou gaan het nog wel even kon duren voordat het werk klaar zou zijn. De
Duitsers konden ook niet echt verwachten dat er erg hard gewerkt zou worden, want de
meeste mensen hadden nog nooit een schop in de handen gehad en waren zo uit hun werk of
kantoor weggehaald. Bovendien was de animo om te werken voor de Wehrmacht bepaald niet erg
groot. Daar kwam nog bij dat iedereen er rekening mee hield, dat als dit karwei klaar zou
zijn, je alsnog wel eens gedwongen zou kunnen worden om met de terugtrekkende troepen mee
te moeten gaan.Nadat we die morgen van acht
uur tot ongeveer half tien aan het graven waren geweest zagen we hoog boven ons twaalf
jagers overvliegen. De laatste maanden hadden we, hoewel het vliegveld Deelen toch vrij
dichtbij was, geen Duits vliegtuig meer gezien zodat dit wel Engelse of Amerikaanse
vliegtuigen moesten zijn. Daar kwam nog bij dat er de laatste weken voortdurend aanvallen
op duitse militaire voortuigen en treinen plaats hadden gevonden zodat het voor de hand
lag dat ze daar ook nu weer op uit waren. En inderdaad zagen we dat ze in de verte
waarschijnlijk het station van Zevenaar bestookten. Dikke zwarte rookwolken waren te zien
en het gerucht deed de ronde, dat dat van een in brand geschoten olietrein moest zijn. Het
bleef niet bij die ene aanval, want vanaf dat moment zijn de vliegtuigen die dag niet meer
uit de lucht geweest. Even later zegen we hele zwermen bommenwerpers hoog boven ons
overkomen die, begeleid door jagers, in de richting van Duitsland vlogen. Het was als
altijd een imponerend gezicht. De duitse luchtafweer liet ze wonderlijk genoeg met rust en
zo zagen we ze dan ook weer verdwijnen.
Na een half uurtje kwam, voor iedereen
onverwachts, de hele vloot bommenwerpers weer terug, nu met de zon in de rug en veel lager
vliegend. Recht op Arnhem aan. De stad zou het doel van de aanval worden. Het begon
allemaal met het droppen van een rookbom uit een van de eerste vliegtuigen. De mensen van
de Organisation Todt, die toezicht moesten houden op het werk vertelden, dat dit een soort
orientatiebom was, die het doel, de windsterkte en de windrichting aangaf. Er zou wel een
bombardement gaan volgen, dachten ze. Een geluid als een een suizende wind, een ver
verwijderd gerommel en dan de geluiden van zware explosies vertelden ons, dat ze gelijk
hadden gekregen. Het leek wel of heel Arnhem in vuur en vlam stond. Dikke zwarte en grijze
rookwolken stapelden zich boven de stad op tot het een enorme rookwolk was geworden.
Ondertussen ging het bombardement met de regelmaat van een klok door. Het moet met enkele
onderbrekingen al met al wel bijna anderhalf uur geduurd hebben. Toen het bombardement
tenslotte achter de rug was en de vliegtuigen een brandende stad achter zich lieten, waren
er opnieuw jagers in de lucht die hun doelen opzochten en aanvielen.
De mensen van de Todt hadden zich inmiddels min of meer onherkenbaar gemaakt door onder
andere de hakenkruisbanden van hun uniformen af te halen. Ze liepen als waakhonden
zenuwachtig om ons heen. Gewerkt werd er niet meer. Iedereen stond te kijken hoe in de
verte Arnhem in brand stond. Uiteraard was er grote bezorgdheid om het lot van gezinnen en
families in Arnhem en het duurde dan ook maar even of iedereen die maar kon vluchtte weg
om naar huis terug te kunnen gaan. De mensen van Todt konden ze ook niet meer tegenhouden.
Midden op de dag, het moet rond het middaguur geweest zijn, trok men, lopende en
fietsende, op Arnhem aan. Samen met een vriend ging ik er ook op de fiets vandoor. Tegen
tweeen waren we bij de Westervoortsebrug. Om thuis te komen moesten we er wel overheen. De
weg over het Looveer, om via Huissen en Arnhem zuid naar huis te komen was al geblokkeerd,
vertelde men ons. De jagers zouden het veer tot zinken hebben gebracht. De engelse jagers
hielden echter ook de westervoortsebrug onder vuur, blijkbaar om het passeren van duitse
troepen te voorkomen. De FLAK bij de brug kreeg doorlopend de volle laag. Toen we bij de
oprit van de brug kwamen waren de beschietingen in volle gang en we besloten te wachten op
een veiliger ogenblik. Bij een van de omliggende huizen zochten we dekking, omdat overal
in de buurt de kogels als kiezelstenen insloegen. Ook dit moet wel enkele uren geduurd
hebben - zeker wel tot een uur of vijf - voor we het aandurfden om tijdens een
gevechtspauze de brug te passeren. Zo snel we konden zijn we eroverheen gefietst We waren
nog maar nauwelijks aan de andere kant gekomen, of de 'Lockheeds' waren er ook al weer om
opnieuw de FLAK stellingen te bestoken. Weer sloegen overal om ons heen de kogels in het
wegdek. Tenslotte zijn we er toch goed doorheen gekomen en konden we proberen om naar
Oosterbeek te komen.Aan de overkant van de
IJssel waren de weilanden aan beide zijden van de dijk bezaaid met bomtrechters. De
steenfabriek was grondig vernield en overal lag puin en rommel. We stonden nu aan de grens
van Arnhem en konden kiezen of we de rijksweg verder zouden gaan, die erg open en
onbeschermd was, of langs de oude Westervoortsedijk zouden fietsen. We besloten het
laatste te doen, ook al omdat daar meer fabrieken en huizen stonden, waar we zo nodig
dekking konden zoeken als er weer een aanval kwam. Soms lopende over het puin van
ingestorte huizen en opgeworpen grond van de bomtrechters, dan weer tussen afgeknapte
telefoonpalen en draden door, bereikten we tenslotte de stad waar het op dat moment weer
wat rustiger was. Het was duidelijk dat het bombardement goed raak was geweest.
Overal puin, branden en opgebroken straten. Via 'de
Markt' en de Broerestraat bereikten we het Roermondsplein, waar we door een gewonde agent
staande werden gehouden. Hij wees ons de weg langs de Bovenover. Ook hier overal puin,
branden, rook en kapotte huizen. Ook hier konden we niet verder zodat we zelfs een heel
eind langs de spoorlijn zijn gelopen om tenslotte verderop weer op de Utrechtseweg terecht
te komen. Overal waar we kwamen zagen we gewonde mensen op weg naar het Elizabeth
Gasthuis. Sommigen konden nog lopen, anderen werden met fietsen en handkarren gebracht.
Niets dan ellende. Ondertussen waren we nu al aardig op weg om thuis te komen. We moesten
nog maar een paar kilometer toen we bij de 'oude Tol' aangehouden werden door een groepje
Duitse soldaten. En of ik nu al protesteerde en beweerde dat ik zonder fiets ook niet voor
ze zou kunnen werken, het hielp allemaal niets. Onder bedreiging van zijn pistool namen ze
me mijn fiets af en ik kon verder gaan lopen. Eenmaal thuis gekomen was mijn boosheid ook
weer gauw over, toen ik hoorde, dat die middag. op de hei bij Wolfheze, Engelse troepen
met parachutes en met zweefvliegtuigen waren geland. Het zou om duizenden Engelse
militairen gaan werd er gezegd. Het was haast niet te geloven.
De Duitsers, die in Oosterbeek nog veel
praats hadden gehad waren die namiddag al hals over kop, vertrokken. Wat ze maar mee
konden nemen hadden ze ook meegenomen, Hoewel de officier, die bij ons was ingekwartierd
in de haast zijn radiotoestel had achtergelaten. Ofschoon we in een 'hoera-stemming' waren
en vol goede moed, leek het ons toch verstandig om de nacht door te brengen in het huis
van kennissen, de familie Makenbach, die een meubelzaak aan de Utrechtse straatweg hadden
en die in hun tuin een schuilkelder hadden laten graven.
MAANDAG 18 SEPTEMBER 1944
Die eerste nacht na de landing verliep zonder dat er iets bijzonders gebeurde. We hoorden
zo nu en dan schieten maar dat had in ieder geval niet veel te betekenen. Veel geslapen
hadden we overigens toch niet. Er zat kennelijk dreiging in de lucht. Het moet tegen
vijven geweest zijn, toen we in het halfdonker, de eerste engelse soldaten voorbij zagen
komen, die we eigenlijk niet eens direct als zodanig herkenden en die als schimmen in de
nacht voer verdwenen. Om iets voor zevenen hoorden we in de verte gejuich. Het kwam van de
andere kant van de Dennekamp, uit de richting van het Zaaiersplein. Dwars door het bos,
over de hekken en door de tuinen van de Dennekamp gingen we er op af. Toen hoorden we
zingen, het Wilhelmus en even later weer opnieuw gejuich. Na al die jaren van
onderdrukking was het allemaal zo onwerkelijk en toch ook zo ontroerend. Inderdaad op het
Zaaiersplein zagen we ze Voor het eerst; Engelse soldaten. We hadden zo lang op dit moment
moeten wachten. De bevrijding was nu toch wel een feit. Rustig, zonder het lawaai en het
geschreeuw, dat we van de Duitsers gewend varen, gingen ze hun gang. Ze waren op weg naar
de brug in Arnhem vertelden ze ons. Hun helmen waren net als bij de Duitse parachutisten,
erg diep. Hun gevechtsuniformen dik gevoerde, stevige windjacks, die tot op de lijnen
reikten en tussen de benen dichtgeknoopt konden worden. Misschien was dat laatste om
opwaaien bij de afdaling tegen te geen. Verder waren ze gekleed in die typische engelse
khaki uniformen, compleet met enklets en dik gezoolde laarzen. Voor zover we zelf op de
hoogte waren leek hun bewapening voornamelijk te bestaan uit vol- en halfautomatische
lichte wapens, zoals Brens en Stens, maar ook mitrailleurs in allerlei soorten en kaliber.
Later zouden we ook zien dat ze ook jeeps, lichte motorfietsen, licht anti-tankgeschut en
vooral mortieren waren voorzien. Hoewel er in de omgeving inmiddels stevig geschoten werd,
merkten we daar zelf toch niet zoveel van.
Later op de morgen passeerden ons op de Utrechtseweg een grote groep Engelsen op weg in de
richting van Arnhem. Later bleek dat ze uiteindelijk niet verder waren gekomen dan het
viaduct bij Klingelbeek. Voor ons in Oosterbeek bleef het die dag nog altijd vrij rustig.
Wel konden we zien dat er in de stad kenneliik hevige branden en daarom besloten we de
nacht toch maar door te brengen bij de Makenbachs, dichtbij de schuilkelder. Je kon maar
nooit weten en net als de vorige nacht zouden we om de beurt ook wachtlopen om op alles
voorbereid te zijn.
DINSDAG 19 SEPTEMBER 1944
De nacht verliep tamelijk rustig, afgezien van zo nu en dan wat mitrailleurvuur en dat
bleef ook zo die morgen. Het was zelfs zo rustig, dat we besloten om voorlopig maar weer
naar huis terug te gaan. Het leek erop, dat het oorlogsgeweld een heel eind van ons af was
en we gingen dan ook gewoon ons gang. Dat veranderde allemaal toen we, het was inmiddels
een uur of tien, het angstaanjagende geluid hoorden van aangierende granaten. We schrokken
enorm en zochten onmiddellijk dekking door tegen de muur van ons huis op de grond te gaan
liggen. We hoorden hoe de granaten dichtbij ons insloegen. Hoe dichtbij bleek even later
toen we ontdekten dat de Katholieke kerk vlak achter ons huis geraakt was. Grote schade
was er ontstaan aan het schip van de kerk, maar vooral aan de toren. Het is niet
onmogelijk, dat de Duitsers het inderdaad op de toren gemunt hadden om te voorkomen, dat
die als observatiepost voor de Engelsen zou worden gebruikt. Ook op andere plaatsen in het
dorp sloegen nu de granaten in. We hadden niet de moed om naar de schuilkelder van de
Makenbachs te gaan en zijn daarom in onze eigen kelder gekropen en hebben daar toen een
hele tijd gezeten. Zo nu en dan gingen we eens kijken of we al weg konden. Zo hebben we
zeker een uur doorgebracht. De rust was nu wel voorbij. Het bombardement had ook onder de
Oosterbekers nogal wat slachtoffers gemaakt en het werd noodzakelijk om daar voorzieningen
voor te treffen. Verschillende hotels werden gerekwireerd om als
noodhospitalen dienst te gaan doen. Jan Drijver, een broer van mijn vader, die bij ons in
de buurt woonde en nu ook bij ons was werd als lid van de Luchtbescherming opgeroepen om
te komen helpen in hotel 'De Tafelberg'. (De hotels Vreewijk en Schoonoord werden eveneens
ingericht als noodhospitaal voor burgers).
Het was inmiddels ongeveer twaalf uur
geworden en mijn moeder en ik waren alleen achterbleven in ons huis, toen er een aantal
engelse paras verschenen. Ze wilden weten of we aan de kant ven de Dennenkamp ook een
'topwindow' hadden. Ze weren namelijk op zoek naar infiltranten, die als snipers in de
bomen van de Dennenkamp zouden zitten. Via hun draagbare radioapparaat stonden ze in
verbinding met collega's. Jammer genoeg hadden we aan die kant geen raam, zodat we ze niet
van dienst konden zijn. Toen ze weer verder waren getrokken en wij toch de indruk kregen
dat het niet zo heel erg safe meer was besloten we om dan toch maar weer naar de
schuilkelder bij Makenbach te gaan. Eenmaal daar gekomen, werd ik zelf opgeroepen om te
komen helpen bij het Rode Kruis aan het noodhospitaal in hotel Tafelberg.
Hotel Tafelberg bleek een Engels militair noodhospitaal te zijn. Overal lagen toen al
gewonde soldaten op stretchers. Engelse verplegers en doktoren deden er kennelijk
operaties en eigenlijk leek het allemaal nogal chaotisch. De Duitsers hadden alles wat ze
maar konden gebruiken uit het hotel meegenomen en in het hotel zat men bijvoorbeeld zonder
linnengoed. Dat linnen was vooral nodig voor verbandmiddelen. Het werd mijn opdracht om
naar hotel 'de Bilderberg' te gaan om daar lakens en ander bruikbaar spul op te gaan
halen. Samen met een andere helper gingen we er op de fiets met een aanhangwegentje
erachter, naar toe. Hotel 'de Bilderberg' ligt even buiten de bebouwde kom van Oosterbeek
in de richting van Heelsum. We ontdekten al gauw dat daar ergens ook al de grens van het
bezette gebied was omdat zich overal Engelsen hadden ingegraven, die zich richten op wat
uit de richting van Heelsum zou kunnen komen. we moesten daar zelfs nog voorbij om bij het
hotel te kunnen komen. Gelukkig ging alles goed en waren er blijkbaar nog geen Duitsers in
de buurt.Wat een tegenvaller was het toen
bleek dat de directie al het linnengoed, na een bezetting door de Duitsers, die hals over
kop waren gevlucht, naar de wasserij aan de Benedendorpsweg hadden gebracht. Er bleef ons
dan ook niets anders over, dan om terug te gaan. We bereikten weer veilig het door de
Engelsen bezette gebied en gingen op weg naar het dorp. Overal langs de weg waren posities
van de Engelsen, meest schuttersputjes, die de achterhoede moesten verdedigen. Nog maar
net op de straatweg gekomen, terwijl we midden tussen de Engelse militairen doorfietsten,
kwam er plotseling een luchtaanval van duitse jachtbommenwerpers. Maandenlang hadden we ze
niet meer gezien, maar nu waren ze er plotseling weer. Er bleef weer niet veel anders over
dan dekking te zoeken en er het beste maar van te hopen. Het leek leek ons beter om nu
maar van de hoofdweg af te gaan en langs een achterweg bereikten we de Tafelberg weer,
waar we onmiddellijk werden doorgestuurd naar het Benedendorp om alsnog dat linnengoed op
te sporen en naar het hospitaal te brengen. De heenweg, bergaf, was niet zo moeilijk. Ook
nu ontmoetten we weer overal militairen. Ze waarschuwden ons dat we op haast moesten
maken, want er werd een aanval van duitse tanks verwacht. Langzamerhand kregen we toch het
angstige gevoel, dat het front wel aardig dichterbij begon te komen en dat leek ons geen
gunstig teken.
Gelukkig kregen we bij de wasserij de lakens. Zo snel
als maar mogelijk keerden we terug. Het was een hele vracht en het kostte nogal wat moeite
om de fiets en aanhanger, zelfs met de hulp van anderen tegen de berg op te krijgen.
Halverwege de Pietersbergseweg begon het lieve leven. Overal engelse stellingen. Kennelijk
wachtte men op de dingen die komen zouden. Toen zonder dat we er eigenlijk goed op bedacht
waren werd het gebied waar we reden onder vuur genomen. Het moet de duitse tank geweest
zijn, waarvoor we al gewaarschuwd waren, die nu de stellingen van de Engelsen onder vuur
nam. Opnieuw bekroop ons het angstige gevoel, dat het op deze manier niet naar wens ging
en we vroegen ons af hoe het dan wel moest zijn met de airbornes, die tot in Arnhem waren
doorgedrongen. Dat alles drong in volle hevigheid tot ons door, toen we languit op de weg
waren gaan liggen uit angst voor die aangierende granaten en we ons bepaald niet op ons
gemak voelden. Toen het even wat minder werd brachten we onszelf haastig in veiligheid in
het portaal van het dichtstbijzijnde huis. Even later werd het oorlogslawaai zo mogelijk
nog heviger. Toch konden we het niet nalaten om voorzichtig even buiten te gaan kijken.
Juist op dat ogenblik zagen we hoe zware bommenwerpers met zweefvliegtuigen erachter laag
over onze hoofden heen scheerden. Het was een geweldig imposant gezicht. Onverstoorbaar
vlogen ze dwars door het spervuur heen naar hun doel. Door niets lieten ze zich van hun
koers afbrengen. Toen het na een half uurtje weer wat rustiger was geworden konden we
tenslotte veilig onze lading afleveren en even uitblazen. De Tafelberg was er zonder
schade vanaf gekomen en zo kon het gebeuren dat we, Jan Drijver en ik, even buiten stonden
bij te praten aan de ingang van het hotel. Dat bleek ook al niet zo verstandig, want
nauwelijks stonden we daar of we werden beschoten door een onzichtbare schutter. Een van
de kogels floot tussen ons beiden door en bleef gloeiend in de muur achter ons steken. Het
moet wel een duitse infiltrant geweest zijn, ook dat leek ons geen goed teken.
Tegen de avond bleek het raadzaam om
veiligheid te zoeken en dus gingen we terug naar de schuilkelder bij de Makenbachs, waar
zich inmiddels ook een hele groep buren en kennissen hadden verzameld. Doodmoe van alle
ervaringen en gesjouw maakten we ons klaar voor de komende nacht. Terwijl we zo bezig
waren kwamen er nog eens een stel Engelsen bij ons langs. Ze wilden zich graag wassen en
wat opfrissen en natuurlijk deden we wat we konden voor ze. Nog een tijdje hebben we met
ze staan praten, terwijl zij wachtten op orders. Ze vertelden dat ze zodags in de omgeving
van Heelsum waren geland en dat de hele operatie, met uitzondering van een paar
Hollanders, door Engelsen werd uitgevoerd. Ze deelden sigaretten en choocolade uit,
terwijl de Kinderen een sinaasappel kregen. Een extraatje voor ons omdat we dat al jaren
niet meer hadden gehad. Een parachute van pure zijde kostte zeiden ze 80 pond. Het pond
was ongeveer 10.50 waard dus reken maar uit. Een van hen liet ons een foto van zijn
verloofde zien. Allemaal niet zo verschrikkelijk belangrijk maar het zei wel iets over de
wijze waarop Hollanders en engelsen elkaar tegemoet traden. De nacht bleef gelukkig
rustig, wel scheen het alsof er ook nu weer grote branden in Arnhem waren. Een fel rode
gloed hing over de stad.
De strijd vond tot nu toe voornamelijk plaats langs de spoorlijnen naar Utrecht en
Nijmegen. In de buurt van de Klingelbeek waren de Engelsen vastgelopen. Wel hadden we
begrepen dat een groep de brug in Arnhem zou hebben bereikt, maar daar hoorden we verder
niet zo veel van. Van soldaten die heen en veer reden tussen Hartenstein, waar het
hoofdkwartier van de Engelsen was, en het front hadden we begrepen dat het er allemaal
niet zo florisant uitzag. In Oosterbeek was het echter ook die morgen tamelijk rustig
gebleven al hoorden we overal rondom schieten en was het wel duidelijk dat er stevig
gevochten werd.'s Middags werd dat allemaal anders. Opnieuw zagen we zware bommenwerpers
laag overvliegen. Vrijwel boven ons hoofd lieten ze hun parachutes los. Het werd een
adembenemend gezicht die honderden parachutes naar beneden te zien komen. Een werveling
van allerlei kleuren, omdat de inhoud van iedere container, die vervoerd werd, blijkbaar
door een bepaalde kleur werd aangegeven. Rood was waarschijnlijk de kleur van de munitie,
terwijl er weer anderen kleuren, groen, blauw, wit en geel bedoeld moeten zijn geweest
voer voeding, medicijnen, kleding en ander materiaal. Onverstoorbaar ging het defilee van
vliegtuigen door. Granaten en mitrailleurvuur konden ze niet tegenhouden. Jagers scheerden
en duikelden er omheen. Soms stortten ze zich op een gronddoel, een keer zelfs vlak bij
ons. Toch, ondanks alle opwinding enthousiasme voelden we ons niet op ons gemak. De duitse
afweer tegen de vliegtuigen klonk toch wel angstig dichtbij. De enige gevolgtrekking die
we konden maken was, dat de Duitsers dus ook dicht bij moesten zijn.
WOENSDAG 20 SEPTEMBER
Dat bleek ook zo te zijn en dat betekende ook, dat dat de hele bevoorradingsoperatie een
grote tragdie werd. Vrijwel alles waar de engelse troepen zo hard om verlegen zaten kwam
op de verkeerde plaatsen terecht en in handen van de Duitse troepen. De airbornes deden
wat ze konden om de piloten te waarschuwen met radio en vuren en wat niet meer. De tommies
zeiden dat het waarschijnlijk Amerikaanse piloten warenn die werkten niet zo precies, maar
achteraf bleek dat het wel degelijk de R.A.F. was geweest. Uit alles ging langzamerhand
blijken dat de strijd niet verliep zoals me zich had voorgesteld. Voor het eerst besloten
we om opnieuw die nacht om beurten de wacht te houden.
DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1944
Om vijf uur werd ik gewekt om op mijn beurt nog wacht te lopen. Dat was nodig geworden
omdat Jan Drijver van het toneel was verdwenen. De vorige avond was hij even naar zijn
huis gegaan, niet meer dan drie minuten lopen van ons vandaan, om een en ander te halen.
Sindsdien hadden we hem niet meer gezien. We hadden geen idee hoe de feitelijke situatie
nu was, tot iemand ons wist te vertellen dat de Duitsers tot op nog geen vijftig meter van
ons waren opgedrongen en zich hadden ingegraven naast de katholieke kerk schuin rechts aan
de overkant van de Straatweg. Dat was benauwend dichtbij en we begrepen, dat het die dag
wel eens goed raak zou kunnen worden. We zaten dus precies in de frontlijn. Aangezien we
geen water meer hadden - de waterleiding was inmiddels afgesloten - besloten we om te zien
of we daar nog iets aan konden doen voor het geweld weer zou losbarsten. Schuin links
tegenover ons, in de andere richting dus, wisten we dat er een pomp was achter villa
Johanna. Net toen we wilden beginnen om teilen en emmers aan de pomp te vullen hoorden we
tussen de struiken geluid. En inderdaad daar waren Tommies ingegraven met hun brens en
geweren in de aanslag. Engelsen en Duitsers zaten hier dus op nog geen honderd meter van
elkaar af en hielden allebei de Utrechtsestraatweg onder schot.
Onze schuilkelder lag er exact tussen
in aan de andere kant van de weg. Het was nu helemaal duidelijk, dat we een spannende dag
tegemoet gingen. Weer terug op onze basis moest ik er opnieuw tussen uit om te proberen of
er niet ergens brood te krijgen was. De hoofdweg lag al onder vuur, dus probeerde ik het
maar achterom door de tuinen naar de Weverstraat te komen, waar onze bakker woonde, bij
wie ik een poosje gewerkt had om niet voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland te hoeven. De
verwoestingen die daar in het dorp aangericht waren logen er niet om. Het was heel erg. Ik
werd aangehouden door een Duitse soldaat die van me wilde weten waar de Tommies zaten.
Natuurlijk zei ik hem, dat ik dat niet wist. Hij was het daar kennelijk niet mee eens;
'Stimmt nicht. Es sitzen Tommies' was zijn commentaar. Toen ik wat later terug ging moest
ik diezelfde Duitser weer passeren, die me ook prompt weer aanhield en weer wilde weten
wat ik er doen moest en waar ik heen wilde. Het was duidelijk dat hij me niet vertrouwde.
Na nog wat heen en weer gepraat liet hij me gelukkig toch gaan. Brood heb ik overigens
niet gekregen. De bakkerij was ook al verwoest.
Terug bij de schuilkelder - het was inmddels half acht geworden - bleek dat iedereen zich
er al in veiligheid gebracht had. Jan Drijver was inmiddels ook weer boven water. Ook hij
was de avond tevoren door de Duitse militairen aangehouden en was toen maar thuis
gebleven. Samen met Henk Makenbach hield hij de wacht een de vooringang van de
schuilkelder, terwijl ik datzelfde moest doen bij de achteruitgang. In de schuilkelder,
eigenlijk meer een schuilloopgraaf zaten de familie en buren naast elkaar langs de wand.
De noodaccus waren intussen al opgebruikt en de verlichting werd nu verzorgd met een een
paar kaarsen, maar dat betekende niet veel. Toen het volop licht was geworden begonnen de
beschietingen opnieuw in volle hevigheid. Wat we eerst veel verder hadden gehoord speelde
zich nu rondom ons heen af en dat heeft tot de avond- schemering geduurd. Voortdurend
vonden er hevige Duitse granaatbeschietingen plaats op de Engelse stellingen, die vlak bij
ons waren. Daar tussendoor mortiervuur van beide kanten. Een mortiergranaat viel zonder te
ontploffen op de trap van de schuilkelder. Als die ontploft was hadden we het
waarschijnlijk geen van allen overleefd.Overal
sloegen granaten in. Enorme verwoestingen aan huizen en in de tuinen achterlatend. Vlak
bij de achteruitgang waar ik zelf op wacht stond sloeg er een in. Het huis van de buren
werd door een voltreftfer geraakt. Meer dan eens werden de kaarsen in de kelder door de
luchtdruk uitgeblazen. Sommigen begonnen 'Wees gegroet Maria' te bidden en anderen het
'Onze Vader' Al met al toch heel angstige ervaringenen. Laat in de middag werd het even
wat minder met de beschietingen en hoorden we plotseling muziek en even later in het
Engels omroepen. Omdat het toch altijd nog wal wat rumoerig was konden we niet goed
verstaan wat er werd gezegd. Later hoorden we dat het een duitse geluidswagen was geweest,
die de Engelsen sommeerde om hun hopeloze strijd maar op te geven ook al omdat de
burgerbevolking zware verliezen moest lijden. Toen ze uitgesproken weren lieten ze
jazzmuziek horen. Bij al die ellende een cynisch geluid, waar je akelig van werd. En een
engelse soldaat, hoorden we later, heeft met een handgranaat een eind gemaakt aan dit
'heldhaftige' strijdmiddel. De strijd ging genadeloos verder.
Diezelfde middag zagen we hoe een duitse tank over de
straatweg op de Engelsen toekroop. Aanvankelijk hadden we alleen maar het zware
motorgedreun en het schieten gehoord, maar toen we heel voorzichtig toch eens gingen
kijken zagen we hem ook bezig. Een ongelijke strijd, omdat de parachutisten met hun lichte
wapens daar eigenlijk geen antwoord op hadden. Dat heeft een hele tijd geduurd, maar
uiteindelijk slaagden de Engelsen erin om hem te vernietigen, door hem op te blazen. Het
werd avond en we hadden practisch de hele dag onder de grond doorgebracht en ook hadden we
niets kunnen eten. Nog altijd sloegen de granaten in. Toen plotseling in schemer donker
stond er een soldaat in de schuilkelder. Iemand riep: 'Ha een Tommie' maar het was een
Duitser. 'Nein, wir suchen den Tommie".
Iedereen schrok geweldig; je wist immers nooit hoe ze
zouden reageren. Het was geen ongeschikte kerel want toen hij geconstateerd had dat er
geen Engelse soldaten in de loopgraaf zat, gaf hij de kinderen wat zuurtjes en vertrok de
nacht weer in nadat hij beleefd gegroet had. Anders dan de vorige dagen durfden we niet
uit de schuilkelder te komen en was iedereen alert op wat er zou gebeuren. Het was wel
verdrietig, maar langzamerhand moesten we aannemen dat de Engelsen nu toch wel uit het
centrum van het dorp verdreven waren tot wetoch weer Engelse bevelen hoorden roepen. Even
later gevolgd door een schreeuwende stem die 'Handgranaten herein'! Daarna enkele doffe
klappen en toen niets meer. Het werd rustiger en langzamerhand ook wat stiller. Toch zijn
we die nacht maar in de schuilkelder gebleven zonder eten en op houten banken waar maar
net plaats was voor iedereen om te zitten. Eindelijk werd het weer lichter. Een angstige
nacht was voorbij.
VRIJDAG 22 SEPTEMBER 1944
Na een ellendige nacht, die we wakende hadden doorgebacht was het licht geworden. Opnieuw
moesten we zien dat we aan water kwamen. Villa Johanna was onbereikbaar geworden en dus
probeerden we het ergens in de buurt van de Weverstraat, al was dat heel wat verder weg.
Toen het eenmaal helemaal licht was geworden begon alles veer opnieuw, net als de dag
ervoor. Gisteren had er Duits geschut gestaan op de hoek van de Weverstraat en de
Straatweg. Later hadden de Duitsers het verplaatst naar de Koningstraat. Daardoor was er
steeds over en weer over onze hoofden heen geschoten. Een vreselijk geluid. Vandaag leek
het wel of er van veel grotere afstand, misschien vanuit Arnhem met granaten geschoten
werd, terwijl aan de engelse kant niet veel meer was dan lichte wapens van allerlei
kaliber. Voor zover we nu konden nagaan hadden de Engelsen zich teruggetrokken in de
richting van Hartenstein, misschien Schoonoord of daaromtrent. In ieder geval beheersten
ze toch nog de straatweg, zoals die voor onze deur lag. Dat voordeel hadden ze in ieder
geval nog steeds en de Duitsers hadden het daar zelfs nog knap moeilijk mee. Het moet
omstreeks het middaguur geweest zijn toen er voor het eerst weer een stuk of vier Engelse
militairen verschenen, die echter bewaakt werden door een duitse onderofficier. Het waren
krijgsgevangenen en ze werden weggevoerd naar de duitse commandopost in het huis naast de
Katholieke kerk, vlakbij het huis van de Dr. Clous de tandarts. Geholpen door een
nederlandse man vervoerden ze op brancards ook nog twee gewonde militairen. De hollander
een oudere man, was door de Duitsers gedwongen om te helpen met het dragen van de
gewonden. Hij was op weg geweest naar de dokter omdat zijn vrouw door Duits spervuur was
neergeschoten. De man was helemaal in de war en vroeg me om nog eens aan de Duitsers
duidelijk te maken wat er gebeurd was, dat hij de dokter moest waarschuwen en zo gauw
mogelijk weer terug naar zijn vrouw. Toen ik het de Unteroffizier vertelde, was zijn
antwoord, dat het nu toch allemaal niet meer gaf, want dat zijn vrouw toch al dood was.
Hij liet de oude man niet gaan.
Achter het huis van de buurman hield de groep halt. In het sous-terrein zat het inmiddels
vol met vluchtelingen uit de buurt van het talud. Niemand kon verstaan waar de Engelsen
over spraken, ook de Duitsers niet. Iemand wist dat ik wel wat Engels kon en daarom
haalden ze mij erbij om voor ze te vertalen, De gewonden en de krijgsgevangen Tommies
werden achter ons huis gebracht en ik kreeg de gelegenheid om met ze te spreken. Voor
zover ik wist konden de Duitsers ons niet verstaan en konden we vrijuit praten.
Aanvankelijk waren ze wat terughoudend, misschien dachten ze dat ik bij de Duitsers
hoorde, maar daar waren ze gauw overheen, toen ik ze vertelde dat een neef van me - zoon
van jan Drijver - ook krijgsgevangene van de Koninklijke Nederlandse Marine was. Ze waren
nog steeds vol optimisme. 'Montgomery will soon be here, they cannot stop him !' Ze
vertelden dat er erg veel doden en gevonden waren gevallen. Toen ze weer verder moesten
ben ik maar met ze mee gegaan voor het geval ik ze nog kon helpen. De weg voerde langs de
achterkant van de huizen aan de Utrechtsestraatweg, door de tuinen, over hekken heen en
een hoge muur, waarbij iedereen wel moest helpen. Het moet vooral voor de gewonden een
bezoeking zijn geweest. Een van de gewonde militairen was een 1st Lieutenant de andere een
Major. De laatste leek er met een verbrijzelde arm en ernstige vonden aan zijn dijen het
ergste aan toe te zijn. Steeds weer vroeg hij om drinken. "A cup of tea please!' Hij
had in twee en een halve dag niets meer gegeten vertelde hij, en dat was gekomen door dat
de parachutes al dagenlang verkeerd terecht waren gekomen. Ze hadden niet alleen moeten
vechten tegen de moffen, maar ook tegen de honger, de slaap en de vermoeidheid. Ze hadden
tenslotte zelfs geen munitie meer.Ondertussen
moesten we met de zwaargewonde mannen naar de duitse comandopost ven de S.S, en dat
betekende dat we hoe dan ook de straatweg moesten oversteken terwijl die nu juist onder
vuur lag. Dat deden we ten slotte vlakbij de katholieke kerk. We kwamen heelhuids aan de
overkant, nadat we bukkend en zo snel mogelijk waren overgestoken. Waarschijnlijk heeft
men toch bewust het vuren even gestaakt om ons een kans te geven. De engelse gewonden
werden onmiddellijk afgevoerd naar Arnhem, naar het Elizabeth Gasthuis. De majoor, die
maar steeds om drinken vroeg, was er beroerd aan toe en dacht dat hij zou sterven. Na de
gewonden werden ook de ongedeerde Britten weggebracht. Met een 'cheerio' en 'goud luck'
verdwenen ze uit het gezicht. Voor mij was hier verder niets meer te zoeken en ik had
bepaald geen zin om nog een poosje bij de Duitsers te blijven hangen en ik besloot om maar
weer naar de schuilkelder terug te gaan.
Net toen ik op punt stond om in een
moment van rust de levensgevaarlijke Straatweg over te rennen, zag ik een man doodkalm
midden op de weg strompelen. Het leek me toe dat hij gewond was. Natuurlijk kon ik hem
daar niet aan zijn lot overlaten, zodat ik hem er weghaalde en in de betrekkelijke
veiligheid van de duitse commandopost bracht. Hij vertelde me, onder tranen, dat hij zijn
vrouw en zijn zoontje, die ook gewond waren geraakt, was kwijt geraakt. Ze waren ergens
heen gebracht en hij wist niet waarheen. Hij vroeg me of ik hen niet kon opzoeken. Al had
ik geen idee waar ik ze zou moeten vinden, had ik toch niet de moed te weigeren. Misschien
waren ze naar het noodhospitaal aan de Tafelberg gebracht. Het geluk was met me, want
moeder en zoontje werden samen op een enkele brancard langs dezelfde weg vervoerd naar de
duitse kant van het front en toen ik op weg ging langs de achterkant van de huizen vaar
ook onze schuilkelder was, trof ik ze daar aan. Met de hulp van twee duitse soldaten
bracht ik ze naar de commandopost. Waar ik de vader had achtergelaten, waarbij wij opnieuw
de gevaarlijk oversteek moesten maken. Het was duidelijk dat de Duitse soldaten
doodbenauvd waren en niet wisten hoe gauw ze zich in veiligheid moesten brengen. Voor
zover ik het kon zien had de man wonden aan hoofd en benen en had hij nogal flink gebloed.
Zijn vrouw was gewond aan armen en benen en kon niet meer lopen. Ook had ze een wond aan
haar hals. Ze zei, dat ze niet zo erg veel pijn had. Wat haar zoontje betreft; die had zo
te zien splinters in het gezicht gekregen, waardoor dat erg opgezet was. Hij kon zijn ogen
niet opendoen. Ook leek het er op dat hij buikwonden had. Het zag er allemaal erg naar uit
met veel bloed overal. De jongen hield zich overigens erg flink. Hij vroeg me of er hier
ook zo gevochten was en of hier ook van van die grote granaat hulzen lagen. Dat was
inderdaad het geval en omdat hij het niet kon zien nam ik zijn handen en liet hem op die
manier merken hoe groot ze wel varen.
Het moet voor deze mensen ondanks alle ellende toch een grote blijdschap zijn geweest dat
ze elkaar weer gevonden hadden. Nu in de betrekkelijke rust vertelde mevrouw me het een en
ander van hun ervaringen. Met een vrij grote groep mensen hadden ze veiligheid gezocht in
de kelder van het huis van dr. Onderwater aan de Annastraat. Bij het steeds verder
opdringen van de Duitsers en als gevolg daarvan het terugtrekken van de Engelsen, was het
huis in de frontlijn komen te liggen en enkele malen van bezetter gewisseld. Er waren
aanvallen geweest en tegenaanvallen. Een tank had het huis onder vuur genomen, dat was wat
wijzelf de vorige dag hadden gehoord en gezien. De Engelsen hadden ze echter niet kunnen
verjagen. Hoewel het huis practisch boven hun hoofden weggeschoten werd, hadden de paras
in de kelder stand gehouden. In de nacht hadden de Duitsers tenslotte handgranaten
gebruikt en in de kelder geworpen. De gewonde militairen, die ik eerder had geholpen waren
daar het slachtoffer van geworden, maar ook onder de burgers waren gewonden gevallen. Nu
hoorden we ook van hen, dat de huizen langs de Straatweg, die die morgen in brand stonden,
door de moffen zelf met benzine waren bespoten en in brand geschoten omdat men blijkbaar
dacht dat daar ook Engelsen in zaten. Terwijl we hier over praatten begon er opnieuw een
hevige granaatbeschieting. Het kwam allemaal akelig dichtbij. En hoewel we ons op dit
ogenblik op duits gebied bevonden leek het toch verstandig om te zien of we niet weg
konden komen. Het leek me de beste oplossing om deze mensen dan maar naar het huis van de
tandarts te brengen, dat was in ieder geval iemand die mogelijk iets voor ze kon doen en
het was ook het dichtste bij. Er was zeker medische hulp nodig. Toen de beschieting weer
wat over was hebben we het er maar op gewaagd om de Lebretveg over te steken en kon ik hen
bij dr. Clous brengen, die direct bereid was om te helpen. Zelf ben ik toen maar weer op
weg gegaan naar onze eigen schuilkelder. (Jaren later ontdekte ik dat ik de familie
Voskuil in veiligheid had kunnen brengen).Daar
aangekomen waren er opnieuw burgergewonden en herhaalde zich de hele geschiedenis nog
eens. Ik vertelde nu ook aan jan Drijver en Joop Mom, onze buurman, hoe ze bij de duitse
commandopost konden komen en toen die anderen eenmaal de weg wisten ben ik eens even wat
gaan uitrusten. Alle gesjouw en toch ook spanning hadden er toch wel voor gezorgd dat ik
doodmoe was. Langzamerhand verminderde het oorlogsgeweld rondom ons en het werd het zelfs
tamelijk rustig, zodat we plannen maakten om de komende nacht maar weer in het sousterrain
in plaats van in de schuilkelder te gaan slapen. Voor het eerst sinds dagen hadden we ook
weer gelegenheid om, zij het provisorisch toch wat eetbaars klaar te maken. Allemaal waren
we wel aan wat rust toe.
Aanvankelijk leek het allemaal wel
aardig goed te gaan, tot we plotseling ontdekten, dat de huizenrij naast ons, die eerder
die dag in brand had gestaan, opnieuw in vlammen stond. De brand kwam ook steeds dichter
bij. De wind was onze richting op. Nadat we met elkaar overleg hadden gepleegd besloten we
om onszelf in vredesnaam maar klaar te maken om als het nodig werd te kunnen vluchten en
te zien of we in de stad onderdak konden vinden. Iedereen werd gewaarschuwd. Kleren en het
hoognodige werden ingepakt en op een trekkarretje geladen en uiteindelijk 's avonds tegen
tienen vertrokken we in het aardedonker, dwars door het gehavende Oosterbeek. Langs
granaatrechters, afgebrande huizen, stinkende lijken en verdere oorlogs misere. Zo liepen
we naar Arnhem waar we bij het Rijnpaviljoen voor het eerst werden aangehouden door
Duitsers. De hele groep werd op een vrachtauto gezet en weggebracht. Alleen Jan Drijver,
Henk Makenbach en zijn zoon en ik, konden niet mee gaan omdat we het karretje verder
moesten sjouwen. Het doel van de tocht was het centrale evacuatiecentrum aan de
Bakenbergseweg.
Opnieuw moesten we door het gevechtsgebied lopen. Overal tanks en ander oorlogsmateriaal
in overvloed. We dachten dat het bestemd moest zijn om de hoofdmacht uit de richting
Nijmegen op te houden. In ieder geval was het wel duidelijk dat de Engelsen in Oosterbeek
tegenover een geweldige overmacht stonden, waartegen zij met hun lichte bewapening geen
schijn van kans hadden. Tegen middernacht waren we er, kregen voor het eerst weer wat te
eten en konden eindelijk even gaan slapen op britsen die in een gymnastieklokaal waren
neergezet. De zenuwen waren overigens wel zo gespannen, dat toen er midden in de nacht
iemand zich plotseling wat ruw omdraaide, iedereen recht overeind zat, klaar om zich in
veiligheid te brengen.
ZATERDAG 23 SEPTEMBER
Hoewel er die dag voortdurend jagers in de lucht waren en we op afstand kanongebulder
konden horen was het voor ons een oase van rust na alle lawaai van de laatste dagen. Wel
bleef het duidelijk dat we nog steeds niet ver van het front moesten zijn. De groep mensen
waar we de afgelopen week lief en leed mee gedeeld hadden was in de loop van de morgen uit
elkaar gegaan. Ieder probeerde zijn eigen weg te vinden bij familie of kennisen, al dan
niet in Arnhem zelf. Wij, dat wil zeggen mijn moeder (oom) Jan Drijver en ik zelf zochten
ons heil bij een zuster en zwager van mijn vader op Alteveer en brachten daar die dag
verder gelukkig in alle rust door. Ook van de volgende dag ZONDAG 24 SEPTEMBER valt weinig
te vertellen. Nieuws was er niet. Er was geen electriciteit zodat er geen radio was en er
geen kranten verschenen. Geruchten waren er echter in overvloed, maar daar kon je geen
touw aan vast knopen. Hoewel we zeker wel nieuwsgierig waren hoe het er in het centrum
uitzag hadden we er toch geen behoefte aan om daar te geen kijken en waren we blij met de
betrekkelijke rust die we hadden. Eigenlijk dachten we dat we na een paar dagen veilig
weer terug zouden kunnen gaan naar Oosterheek en dat ons verblijf op Alteveer in Arnhem
maar voor een paar dagen zou zijn. We hadden totaal niets mee kunnen nemen van huis. Alles
wat we hadden was wat we aan hadden. We hadden niet meer neer huis terug kunnen gaan.
Het zou anders anders gaan dan we verwacht hadden want in de loop van de dag, terwijl we
rustig bij onze familie in de buitenwijken van Arnhemm dichtbij de dierentuin en het
Openluchtmuseum wachtten op de dingen die komen zouden. hoorden we dat de stad Arnhem in
zijn geheel ontruimd moest worden en nog wel voor acht uur die avond. Alleen Alteveer dat
dicht bij het ziekenhuis lag mocht nog wel even wachten met evacueren. Ook vandaag was er
volop activiteit in de lucht. De Duitse luchtafweer was er druk mee. Een enkele keer
raakten ze wat, maar veel betekende het niet, want na voorbereiding door de jagers werd de
stad opnieuw getroffen door een bombardement. In zwermen kwamen de bommenwerpers over,
doelen in de stad werden bestookt en zelfs in de richting van Schaarsbergen vielen bommen.
Aan vnakelijk volgden we alles en vonden het zelfs interessant, maar toen de treffers
steeds dichterbij kwamen begonnen we ons minder behaaglijk te voelen. Toen viel er een
vrij zware bom op enkele tientallen meters voor ons huis, met alle gevolgen van dien aan
glasschade en vuur en rook overal. We zijn nog even hij de bomtrechter wezen kijken en
wilden een scherf meenemen. Zo heet was die toen nog, dat we onze vingers er aan hebben
gebrand. Het begon tot ons door te dringen dat we ook hier niet meer veilig waren en we
waarschijnlijk verstandig aan deden om het voorbeeld van vele buurtgenoten te volgen en
ons voor de tweede keer reisvaardig te maken. 'Ausgebomd' zouden de Duitsers zeggen.
Die avond tegen zevenen zijn we met
vijf opgeladen fietsen en een handkarretje met slingerende wielen volgepakt met kleren en
dekens en etensvaren tenslotte opnieuw vertrokken. Alsof we landverhuizers waren. Lopende
bereikten we nog diezelfde avond Terlet, waar we met tien mensen in een ruimte van nog
geen drie meter, letterlijk tussen de geiten op wat stro hebben geslapen. Tragisch was het
dat een oudere heer, die het allemaal niet meer op kon brengen, daar toen stierf. Samen
met mensen van het Rode kruis hem moeten verzorgen en wegbrengen. In diezelfde nacht werd
er in een andere schuur een baby geboren.
De volgende morgen trokken wa met onze karavaan verder tot we bij de Woestehoeve kwamen.
Daar stonden boerenwagens klaar om ons op te vangen en verder te brengen in de richting
van Apeldoorn. Zo kwamen we in Beekbergen, waar we met de hele familie van 14 personen
ingekwartierd werden in een boerenstal. Eten kwam van de gaarkeuken, melk van de boer en
met heel veel moeite konden we zelfs wat brood bemachtigen bij een van de overbelaste
bakkers. Alles leek voor zover de omstandigheden er naar waren, goed te gaan. Totdat de
Wehrmacht ook hier in Apeldoorn en omgeving alle mannen in de leeftijd van 17 tot 50 jaar,
inclusief de evacuees, voor arbeid vorderden. Voor wij aan de beurt kwamen schenen ze
genoeg mensen bij elkaar te hebben zodat dat gelukkig aan ons voorbij ging. In ieder geval
hebben we ons niet gemeld. Tijdens de periode in Beekbergen ben ik toch nog drie keer
terug geweest in Oosterheek, dat inmiddels frontgebied en daarom streng verboden was,
terug geweest. Ons huis was nu wel erg beschadigd, maar het stond er in ieder geval nog.
Minstens zo erg was, dat er zo ontzettend veel uit huis gestolen was. Het kan niet anders
of dat hebben de Duitsers gedaan. Het Herrenvolk, zoals ze zich zelf zo graag noemden.
Duitsers hadden ook kennelijk in onze
kelder gebivakkeerd. Van alles hadden ze er heen gesleept, o.a, onze matrassen. Weckflesen
hadden ze allemaal opengemaakt zonder dat ze de inhoud hadden opgegeten. Vanuit een veilig
plekje zegen we auto's rijden volgeladen met eigendommen van de bevolking, waaronder een
vrachtauto vol met schoenendozen. Op die ritten naar het verboden Oosterheek heb ik toch
nog een heleboel kleding en andere zaken, die we konden gebruiken mee kunnen slepen.
Oosterbeek bleek overigens bepaald geen veilige plaats te zijn, want het lag onder
voortdurend artillerievuur van de Engelsen, die vanuit de Betuwe doelen aan deze kant van
de Rijn beschoten.
In die periode zagen we hoe in Apeldoorn mensen zo maar op straat als gijzelaars
willekeurig werden doodgeschoten. De lijken lieten ze liggen. Ve hebben er treinen vol met
engelse krijgsgevangenen gezien bij het station in Apeldoorn en zelfs nog wat heen en weer
kunnen roepen. Maar altijd en overal moest je wel doodvoorzichtig zijn dat de Duitsers het
niet merkten. Na drie weken Beekbergen zijn we, mijn moeder en ik zelf op de fiets
vertrokken naar Soestdijk. Bij familie Ook daar dezelfde beelden. Mensen, die gevorderd
werden geen eten. Uit om opgepakt te twjen dan fit-aar onderduiken met een stel jongens op
een zolder. Omdat onze familie moeite had om twee mensen in de kost te hebben kwam ik
tenslotte al fietsende in Zaandam bij een zuster van mijn moeder terecht. En ook nu weer
mannen die opgepakt werden. Mensen die op straat werden neergeschoten als represailles
voor acties van de Ondergrondse, die daar erg actief was. Ook nu weer onderduiken en je
verbergen.
Tenslotte zijn we de oorlog doorgekomen. Enkele dagen
voor de capitulatie die toen niet lang meer op zich kon laten wachten, ben ik naar mijn
moeder in Soestdijk terug gegaan. Wat een beleving toen die laatste dagen voor de
bevrijding, vliegtuigen met voedsel overkwamen en in de wielanden achter het huis dropten.
Wat hebben we gezwaaid boven op de daken met lakens en alles wat we maar konden bedenken.
En wat een feest, toen op die bewuste avond aan de overkant van het riviertje de Eem, zo
dichtbij eigenlijk, de Canadezen een vuurwerk van Lichtkogels de lucht in schoten.
DE OORLOG WAS OVER!
S.A. Drijver |